dinsdag 4 maart 2014

De oorlog was over maar de ellende nog niet. De tijd na de oorlog was kennelijk een moeilijke tijd. Er was geen eten en vele mensen wisten niet waar ze heen moesten. Voor ons kleine familie was de enige oplossing om zo gauw mogelijk naar Nederland te gaan. We waren in een trein, weet niet waarheen. Mijn moeder had een katoenen bloemige jurk en MIO en ik hadden korte broeken met hengsels. Er stond een Japanse manspersoon in de deur opening, hij keek naar ons. Hij begon te huilen en zonk langzaam neer op zijn hurken. Ik vond hem zo zielig, waar dacht hij aan, waar ging hij heen? Ik heb nooit ook in mijn latere leven enige wrok of haat tegen Japanse mensen gevoelt. Ergens in mijn hart kan ik aanvoelen dat ook zij slachtoffers waren.
De reis naar Nederland ging verder met een vliegtuig. Een bommenwerper. Ik zat op schoot bij een manspersoon. Deze persoon moest overgeven en ik kwam wat afzijdig. Toen we in Sri Lanka landde kwam ik achter kisten/containers terecht waar ik in slaap viel. Er was rep en roer, Ewout was weg. Ik was helemaal niet weg. ik was inslaap gevallen.
Van Sri Lanka ging de reis verder met een vrachtboot. Van dit herinner ik me dat er op open zee een sloep aan kwam varen en er werd verteld dat het St. Claas was. Er was een geweldige herrie, zwarte mannen kwamen op dek en holde achter mensen aan, ze gooide stenen, of dat het pepernoten waren, en sloegen mensen met takken. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe, was ik lief geweest? Ik voelde grote paniek, had te veel beleefd dat mensen ernstig geslagen werden.
Later op de reis kwam er nog een vreemde persoon aan boord, deze keer was het een man met een grote vork in zijn hand en wier en vissennetten over zijn lichaam. Neptunus, we waren bij de evenaar. Ik had gehoord, dat hier zeelieden gekielhaald werden. Ik kon bijna terug verlangen naar het Jappenkamp. Mijn moeder vertelde, dat het goede eten wat we nu kregen niet geaccepteerd werd door Ewout, hij kon alleen wat dunne soep naar binnen krijgen zoals hij dat uit het kamp gewend was.
Er was nog een zware storm bij Kaaphoorn. Maar uiteindelijk kwamen we toch in Nederland aan. Hier was het weerzien en uitbundig en droevig, Nederland was ook in een oorlog geweest en was nog niet van al de ellende hersteld. Opa en Oma waren  het doel van onze reis, hier konden we ons veilig voelen.

maandag 3 maart 2014

Het voelt belangrijk aan om het doel van mijn leven te vinden. (In de oorlog. In Indonesië. Nederland, proberen om te overleven op scholen. Een vriendin te hebben en te verliezen. Verliefd zijn en te trouwen. Kinderen krijgen en van ze te houden  Geld verdienen en geld te verliezen. In dit land en in dat land.) Maar wat is het doel van dit allemaal? Misschien ben ik in en 70-jaren crisis en probeer het doel van mijn leven te ontdekken. Herhaal misschien de crises van een 50-jarig persoon. Maar als ik over mijn leven denk, dan kan ik zien dat ik extreem tussen verschillende culturen en situaties terecht kom. Eigenlijk nooit helemaal thuis en aan de andere kant thuis in alle werelden.
Ben rijk geweest en arm geweest. In dure hotels geslapen en onder bruggen overnacht. Misschien is het doel van mijn leven om overbruggingen te bouwen tussen verschillende culturen, tussen verschillende opvattingen en werelden.
Herinner me hoe ik als 13 jarige jongen bij een adellijke familie op een feestje was uitgenodigd. Op dit feestje was ook prinses Beatrix. Het meeste ging goed, behalve dat ik in de nacht in het donker de wc niet kon vinden. Uiteindelijk dacht ik het gevonden te hebben, maar het bleek dat ik in een garderobe terecht was gekomen. De nood had geen wetten, en ik hoop dat men mij dit gebeuren heeft vergeven.
Thuisgekomen vroeg mijn moeder of ik me thuis gevoelt had in dit milieu. Mijn antwoord was "lieve moeder, ik heb me nergens zo goed thuis gevoelt als tussen deze mensen."
Nu woon ik in Tanzania. Zit aan mijn schrijftafel en voel me hier thuis, enige kinderen spelen buiten en zwaaien.  Ze hebben een andere kleur, ze spreken een andere taal, maar ze horen bij me en ik voel me thuis.

zaterdag 1 maart 2014

Ik werd in 1942 op Java in Indonesië geboren. Mijn vader welke een Indonesische moeder had en een Nederlandse vader, had in Nederland in Delft tot houtvester gestudeerd. En hij had nu een baan bij het boswezen in Djakarta.
Mijn moeder had ook een mengras relatie tussen Nederland en India. Van mijn geboorte heb ik geen bewuste herinneringen, ook heb ik geen verhalen gehoord van deze tijd. Wel heb ik begrepen dat de vooroorlogse tijd een goede tijd was voor Nederlanders in Indonesië.

1943 brak de oorlog uit. Het was de wereldoorlog, met Duitsland in het westen en Japan in het oosten. Japan zou Indonesië "bevrijden" van de Nederlandse kolonisatie. Het gaf een grote splitsing tussen de Indonesische bevolking. Vele Indonesiërs waren Nederland loyaal.
Japanse soldaten kwamen in duizenden op fietsen het land invaderen.
Ik geloof niet dat ze veel tegenstand ontmoette. Nederlandse mannen en Indonesische mannen met loyaliteit aan Nederland werden geïnterneerd in mannenkampen. Vrouwen en kinderen kwamen in civiele kampen terecht. Mijn moeder met haar twee zonen kwamen in bandoeng "jappen kamp". 

Mijn broer Jan Willem is twee jaar ouder als ik. Hij werd Mio genoemd. Mio is altijd een goede broer geweest voor zijn jonger broertje. Ik kan nog steeds zijn steunende hand op mijn schouder voelen.
Gedurende de driejarige gevangenschap, had Mio een ernstige ziekte met zwerende wonden in zijn liezen en oksels. Dit was moeilijk, aangezien we de hele periode met zijn drieën op een smalle brits woonde. Een gedeelte van deze brits werd in beslag genomen door een boom die daar groeide. Mijn moeder vertelde van een rat die in deze boom woonde en die door mijn moeder als ons huisdier werd beschouwd. Het moet een oneindig moeilijke tijd geweest zijn voor mijn jonge mooie moeder in zo oneindig moeilijke omstandigheden.
Mijn moeder vertelde dat er vrouwen waren die het voordeel zagen zich te prostitueren, maar dat de Japanse soldaten toch de vrouwen respecteerde die deze situatie weigerde.

Er waren verschillende bestraffingen. Stokken slagen, urenlange opstellingen in de hete zon, verhuizen van de barakken. De palen van de barakken werden laag afgezaagd en de hele barak verplaatst. Dus na elke verplaatsing was de hoogte verminderd. De inwoners moesten zich steeds meer bukken. Dagelijks moesten door een ieder een speciaal aantal vliegen gevangen woorden. Dit had tot resultaat dat de vliegen plaag begrenst werd, maar het was moeilijk voor een moeder met twee kleine kinderen het aantal vliegen die vereist was te kunnen vangen. Een ernstige straf was als een gevangene in een platen hut werd ingesloten. Deze hutten werden heet als in en oven en de dorst en ellende was ondragelijk. Het verhaal verteld, dat mijn moeder probeerde water naar deze gevangene te smokkelen. Maar met het grote risico om zelf ook ingesloten te worden. Achteraf vroeg men haar hoe ze het lef kon opbrengen om deze gevangenen te proberen te helpen. Het typisch antwoord van mijn moeder was "ja het was moeilijk, maar het was nog moeilijker om niet te proberen om te helpen".
Ik ben oneindig trots op mijn moeder!!!

We overleefde, en de bevrijding was in aantocht. Amerikaanse soldaten die het kamp binnen kwamen huilde bij de aanblik van de gevangenen.